Mijn naarste belevenis was op 17 okt. 1967. De
molen was die zomer juist geheel gerestaureerd, maalvaardig gemaakt, en twee
velden riet waren vernieuwd, de overige velden en de kap bijgestopt. Op die dag
was ik thuis in Amsterdam. De telefoon ging, en Tinus Wijker, een boer uit de
omgeving belde met de mededeling dat er door de flinke storm die toen er toen
woedde, grote gaten riet waren geslagen in kap en lijf. Ik kon het eerst niet
geloven, en veronderstelde dat hij een grapje maakte. Zijn antwoord was: "Nee,
dan zou ik toch niet bellen, het is echt zo!". Toen waren mijn ouders en ik
vreselijk gedesillusioneerd. Zó'n grote schade aan onze mooie molen. En het
bleek inderdaad héél erg te zijn. De kap lag aan beide zijden voor een groot
deel open, en in één van de oude velden van het lijf zat een heel groot gat.
Rietdekker Mors was snel te plekke, en wist het gat in het lijf tijdelijk dicht
te stoppen, met latten eroverheen. Aan de binnenzijde van de kap bevestigden
Klaas Zaal (nú zou ik erbij moeten zetten: senior) en ik grote platen watervast
hardboard, zodat het regenwater buiten het lijf werd gehouden, en niet op de
kapzolder liep. Bovendien nog een heel groot vel plastic op de kapzoldervloer,
want regenwater kwam er natuurlijk toch naar binnen.
Een begroting voor het vernieuwen van het riet van kap en overige 6 velden werd
gemaakt, subsidie aangevraagd en verkregen, en het jaar daarop (1968) kon
rietdekker Mors aan de gang, zodat de molen toen geheel in het nieuwe riet kwam.